Nederlands esdoorn: onomasiologie, dialectgeografie, etymologie

  • Jozef Van Loon KANTL; Universiteit Antwerpen

Samenvatting

De esdoorn is in de Nederlandse (en Duitse) dialecten onder honderden benamingen bekend. Tegelijk stelt men vast dat hij in de dialecten zeer vaak met de naam van andere, soms erg verschillende boomsoorten wordt benoemd. Die veel- en gelijknamigheid blijkt een typisch verschijnsel te zijn voor boom- en struiknamen en wellicht ook andere taxonomieën en maakt ze een bijzonder interessant voorwerp voor semantisch onderzoek.

Het woord esdoorn is weliswaar typisch Nederlands, maar is desondanks als trefwoord nauwelijks of in het geheel niet aanwezig in onze etymologische woordenboeken. Ook historische bewijsplaatsen zijn erg schaars. Onderzoek van aangrenzende Duitse dialecten en Oudnederlandse plaatsnamen wijst uit dat esdoorn teruggaat op *astahorn, waarmee oorspronkelijk de veldesdoorn werd aangeduid. Het woord moet in de middeleeuwen aan een dialect uit de westelijke Eifel zijn ontleend, mogelijk door toedoen van de abdij Prüm. Het woord kon zich in de nieuwe tijden moeiteloos over het hele Nederlandse taalgebied verspreiden omdat het een voor de hand liggende uitweg bood voor de gelijknamigheid met de es.

Abstract

The maple tree is known in Dutch (and German) dialects under hundreds of different denominations. Conversely, it is often denominated homonymically in the dialects by the name of various different tree species. The amazing diversity and uniformity of denominations appears to be a typical phenomenon of tree and plant names and makes them a promising field for onomasiological investigations.

The Dutch word for maple, esdoorn, is typically Dutch. Nevertheless, it is absent from the etymological dictionaries. It is also scarcely attested in older Dutch texts. A comparison with neighbouring German dialects and with old toponyms reveals that esdoorn is derived from *ast-ahorn, literally ‘bough-maple’, which originally denoted the field maple (Acer campestre). The ancestor word *ast-ahorn was borrowed at an early date from German dialects in the western Eifel, possibly under the influence of the abbey of Prüm. It was able to spread easily over the Low Countries as it provided an apt way out for the confusing homonymy with another tree-name, es ‘ash’, which was the usual denomination for ‘maple’ in Dutch dialects.

Biografie auteur

Jozef Van Loon, KANTL; Universiteit Antwerpen

Jozef Van Loon is lid van de KANTL en emeritus hoogleraar van de Universiteit Antwerpen

Gepubliceerd
2011-11-08