Heeft Willem die Madoc maecte wakker gelegen van de versvormen die hij in de Reynaert hanteerde?

  • Georges De Schutter KANTL

Samenvatting

Deze bijdrage is een reactie op de poging van Wouter Haverals (2018) om vat te krijgen op de ontwikkeling van metrische patronen in de Middelnederlandse epische versliteratuur. Op basis van een nieuw samengestelde aselecte steekproef van 700 verzen uit Van den Vos Reynaerde (op een totaal van 3469) meen ik de volgende tendensen te kunnen onderscheiden:

- Tussen sterk beklemtoonde lettergrepen komen meestal een of twee minder sterke syllabes; afwijkingen kunnen vaak, maar zeker niet altijd op de syntactische bouw van het vers teruggevoerd worden (van belang is alvast het optreden van een duidelijke cesuur, bv. een zinsgrens, tussen de sterke lettergrepen).

- Er zijn nauwelijks indicaties dat de dichter een voorkeur had voor voeten die met een sterkere of een zwakkere lettergreep beginnen (voor zover dan een enkele zwakke lettergreep tussen twee sterkere optreedt, zijn die resp. trocheïsch en jambisch in de hedendaagse zin van die termen).

- Wat wel opvalt is dat verzen die met een zwakke syllabe aanvangen significant vaker een regelmatig patroon vertonen; dat is zo zowel wat de verslengte (bij voorkeur 8 of 9 lettergrepen) als wat de structurele voetopbouw betreft (per vers 4 duidelijk sterke(re) lettergrepen, gecombineerd met 4 of 5 zwakke(re)).

De conclusie kan zijn dat er in Van den Vos Reynaerde, en bij uitbreiding wellicht de hele Middelnederlandse epische literatuur een natuurlijke tendens was naar gebruik van de jambische viervoeter, een tendens die op het einde van de dertiende eeuw een eerste keer gecumuleerd is in een regelmatig opgebouwd versepos: het Leven van Sente Lutgard.

Abstract

This article is a reaction to Wouter Haverals’ (2018) attempt to gain a closer insight into the development of metrical patterns in Middle Dutch epic verse literature. On the basis of a new aselect corpus of 700 verses (from a total of 3469 in Van den Vos Reynaerde) the following tendencies seem to appear:

- Two strongly accentuated syllables are mostly separated by one or two weak(er) entities; at least a fairly large number of the exceptions to this tendency may well be explained on the basis of the syntactic composition of the verse (a caesure of some kind between the strong syllables appears to be a prominent factor).

- There are no clear indications that the author preferred metrical entities beginning with either a strong(er) or a weak(er) syllable (as far as these metrical structures contain no more than one weak(er) syllable, these are either trochaic or iambic).

- Strikingly, more verses starting with a weak(er) syllable have a regular pattern than those starting with a strong(er) one; this is the case both with regard to verse length (preferably 8 or 9 syllables) and to the structural composition of the metrical entity (4 clearly strong(er) syllables, combined with 4 or 5 weak(er) ones).

We may conclude that Middle Dutch had a natural tendency towards the application of iambic tetrametres, a tendency that ended up, towards the end of the thirteenth century, in a metrically regular verse vita, written in all but flawless iambic tetrametres: the Middle Dutch version of the Life of Saint Lutgardis.

Gepubliceerd
2020-08-12
Sectie
Artikelen