De vorming van het ‘zwakke’ preteritum in de zuidelijke Nederlandse dialecten: een tentatieve benadering van twee aspecten
Samenvatting
In dit artikel worden twee aspecten behandeld van de preteritummorfologie in het zuidwestelijke gedeelte van het Nederlandse taalgebied: (a) de variatie in het ‘zwakke’ preteritumsuffix, en (b) de overgang van ‘sterke’ naar ‘zwakke’ preteritumvormen. Wat het eerste betreft, valt op dat tweesyllabige preteritumsuffixen tot dit ZW gebied beperkt zijn. In hetzelfde gebied is de eind-schwa bewaard, zodat een verband tussen beide fenomenen aannemelijk lijkt. Algemeen is voor (b) de hypothese dat elke vervoegde presensvorm ook een basisvorm kan zijn voor de zwakke verleden-tijdsvormen.
Bijzondere aandacht gaat naar het enige bisyllabische preteritumsuffux dat tot op vandaag ‘actief’ gebleven is: het hoofdzakelijk Oost-Vlaamse ‘zwakke' preteritumvorm die eindigt op -təγə/-dəγə (e.g. hij maaktəgə ‘hij maakte’). Dit proces is niet verzwakt in de jongste 150 jaar, en bovendien is het in deze streek dat ‘sterke’ preteritumvormen (met klinkerverandering) het meest succesvol vervangen worden door ‘zwakke’. Naar alle waarschijnlijkheid draagt de doorzichtigheid van het -təγə/-dəγə-suffix bij tot overleving in ruimtelijke zin en expansie in structurele zin: meer overgang van ‘sterke' naar ‘zwakke’ preteritumvormen.
AbstractThis article focuses on two aspects of the morphology of the simple past in the southwestern quarter of the Dutch language area: (a) the variation in the ‘weak’ preterite suffix and (b) the transition from ‘strong’ to ‘weak’ preterite forms. With respect to (a) we found out that only this part of the Dutch language area exhibits bisyllabic preterite suffixes. Since this is also the area where final schwa was preserved, it is suggested that there is a causal link between both phenomena. My overall claim concerning (b) is that every finite form of the present tense (e.g. makə, mak(ə)t, makən) could/can be the basis for the formation of the weak simple past forms.
Special attention is paid to the only bisyllabic preterite suffix that remained ‘active’ even until today: the mainly East Flemish ‘weak’ past tense forms ending in -təγə/-dəγə (e.g. hij maaktəγə = he made). In the course of the last 150 years it did not really lose ground and, in addition, it is exactly in the -təγə/-dəγə-area that ‘strong’ preterite forms (with vowel mutation) are being replaced by ‘weak’ ones most successfully. It seems likely that the transparency of the suffix -təγə/-dəγə contributes to its survival (in the spatial sense) and its expansion (in the structural sense: more transitions from ‘strong’ to ‘weak’ preterite forms).
- Auteurs behouden de auteursrechten en geven het tijdschrift het recht van eerste publicatie van het werk onder een Creative Commons Attribution Licentie die anderen het recht geeft het werk te delen onder vermelding van het auteurschap van het werk en de eerste publicatie in dit tijdschrift.
- Auteurs mogen separate, additionele contractuele overeenkomsten aangaan voor het niet-exclusief distribueren van de door het tijdschrift gepubliceerde versie van het werk (bv. plaatsing in een institutionele repository of publicatie in een boek), onder vermelding van de eerste publicatie in dit tijdschrift.
- Auteurs hebben het recht en worden aangemoedigd om hun werk online beschikbaar te stellen (bv. in institutionele repositories of op hun website) voorafgaand aan en gedurende de inzending, aangezien dat kan leiden tot productieve discussies, sneller en meer citaties van het gepubliceerde werk (Zie The Effect of Open Access).