‘Gij die ons voedde, voedt men u?’

Vertaler-dichter Christine D’haen en de vrouwelijke elegie

  • Bram Lambrecht

Samenvatting

In het poëtische oeuvre van Christine D’haen neemt het genre van de funeraire elegie een centrale positie in. Gedurende haar hele carrière heeft D’haen diverse rouwgedichten gepubliceerd. In 1998 heeft ze die verzameld in de bundel Bérénice. Vier-en-twintig neniën. Dit artikel biedt een eerste analyse van de enige funeraire cyclus die D’haen heeft geschreven: de ‘Twaalf grafgedichten voor Kira van Kasteel’, tot stand gekomen tussen 1950 en 1983 en opgedragen aan de Amsterdamse hospita van de jonge D’haen. Hoewel D’haens oeuvre vooral poëticaal en formeel bestudeerd is, wil dit artikel ook de filosofische en maatschappijkritische facetten van haar ‘Twaalf grafgedichten’ onder de loep nemen. Het interpreteert D’haens rouwgedichten als een vrouwelijke en moderne herschrijving van de elegische traditie. Die traditie wordt in het artikel niet alleen gereconstrueerd via een status quaestionis, maar ook via D’haens eigenzinnige vertaling van John Miltons canonieke elegie Lycidas. D’haens ‘Twaalf grafgedichten’ betreuren en prijzen een huisvrouw, een personage dat ongebruikelijk is in het genre van de elegie, en thematiseren zo het samenspel van gender en sociale klasse. Via beelden van het dode vrouwenlichaam als onderdeel van een bio-ecologisch systeem herinterpreteren ze bovendien de pastorale beeldtaal van Milton en zijn tijdgenoten op een moderne, areligieuze manier. Aan de hand van deze ene gevalsstudie hoopt dit artikel uiteindelijk ook academische aandacht aan te wakkeren voor de politieke en maatschappijkritische dimensies van rouwpoëzie in het Nederlands.  

 

Gepubliceerd
2024-09-16
Sectie
Artikelen